Edwin over beeldbellen

Edwin de Beurs is dé specialist op het gebied van ROM: Routine Outcome Monitoring ofwel regelmatig de voortgang in de behandeling meten aan de hand van vragenlijsten. Zijn team ondersteunt behandelaren bij de uitvoering van ROM en geeft uitleg over meetgegevens en interpretatie van de resultaten. Daarnaast gebruikt Edwin de ROM-data om onderzoek te doen naar allerlei vormen van behandeling en behandeleffecten en zo ook naar digitale zorg.

Wat doe je bij Arkin?

Ik ben psycholoog en werk sinds april 2019 als senior wetenschappelijk onderzoeker bij Arkin, met als taak de ROM door te ontwikkelen. Dat doe ik drie dagen in de week, de andere twee dagen werk ik als hoogleraar Kwaliteitsontwikkeling ggz bij de sectie Klinische Psychologie van de Universiteit Leiden.

Waarom is ROM belangrijk, voor cliënt als behandelaar?

Door gegevens te verzamelen, krijg je inzicht in wat een ggz-behandeling oplevert en daarmee kun je een verbeteringsslag maken. We meten bijvoorbeeld of de ernst van klachten afneemt of hoe iemands kwaliteit van leven of functioneren toeneemt tijdens de behandeling. Als je daarover in gesprek gaat met je cliënt, kun je deze beter bij de behandeling betrekken. Je ziet samen dat de behandeling een gunstig effect heeft. Je kunt de meetgegevens ook gebruiken om samen beslissingen te nemen over de behandeling, zoals gewoon doorgaan op de ingeslagen weg, opschalen, afschalen of zelfs stoppen, omdat er geen verder gunstig effect te verwachten is. ROM is voor mij dus echt ondersteunend aan de behandeling.​​​​​​​

Je doet ook onderzoek naar digitale zorg?

Ja, vooral naar beeldbellen. Naar aanleiding van covid-19 hebben we in mei en juni 2020 enquêtes uitgezet onder cliënten en behandelaren om te peilen hoe deze werkwijze beviel. Recent heb ik in samenwerking met de cliëntenraad nog een onderzoek gedaan onder cliënten en ik gebruik de ROM-data om wetenschappelijk onderzoek te doen naar het effect van behandelingen die (deels) beeldbellend zijn verricht.

Wat kwam er uit de enquêtes?

Er waren ongeveer evenveel voor- als tegenstanders. Voorstanders waren er vooral in de curatieve zorg bij veelvoorkomende stoornissen, zoals depressie en angststoornissen, en bij de eetstoornissen. Hier pakte men het beeldbellen makkelijker op dan bij bijvoorbeeld de behandeling van ernstige psychiatrische aandoeningen. Behandelaren hadden een iets negatiever oordeel over beeldbellen dan cliënten. Deels had dat te maken met de covid-omstandigheden zelf (bijvoorbeeld thuiswerken, terwijl ook de partner of kinderen thuis waren), maar we zagen de aarzeling met name bij behandelaren die veel waarde hechten aan de therapeutische relatie. Je hebt via beeldbellen toch ander contact dan dat je samen een gesprek voert in een behandelkamer. Hoewel ik ook wel weer heb gehoord dat het inkijkje dat je krijgt met beeldbellen in de thuissituatie van cliënten, juist heel waardevol is. In de antwoorden van cliënten zagen we terug dat deze erg hechten aan keuzevrijheid.

En het onderzoek naar de effectiviteit van behandeling?

Hiervoor hebben met de ROM-data van PuntP, BasisGGZ en zeer recent Jellinek drie cohorten met elkaar vergeleken: behandelingen die werden afgesloten voordat de covid-maatregelen van kracht werden, behandelingen waarbij men halverwege over moest stappen van face-to-face naar beeldbellen en behandelingen die startten in de covid-periode. Daarbij hebben we gekeken naar uitkomst, drop-outs en lengte van de behandeling. Ik kan er kort over zijn: eigenlijk zagen we geen verschillen in behandelresultaten tussen de cohorten.

Dus beeldbellen doet niet onder voor face-to-facebehandeling?

Klopt. De afname van klachten liep gelijk in de drie cohorten en dat is des te opvallender omdat de behandelingen van de cliënten die startten in de covid-periode ook nog eens de tegenwind hadden van de covid-maatregelen zelf. Die omstandigheden droegen niet bij aan werkgemak en levensgeluk en desondanks was het therapie-effect gelijk. Hetzelfde zie ik nu bij Jellinek. Er is geen verschil in mate van onthouding na behandeling en er zijn ook geen aanwijzingen dat mensen voortijdig en eenzijdig hun behandeling staken, dus de uitkomst van behandeling is niet minder.

Heeft blended behandelen volgens jou de toekomst?

Ja, ik denk dat het belangrijk is om cliënten af en toe te zien. Maar een fors deel van de behandeling kun je heel goed via beeldbellen doen, aangevuld met allerlei online behandelondersteunende oefeningen. Alleen moeten cliënten daarvoor wel worden aangemoedigd door hun behandelaar. Vroeger behandelde ik zelf angststoornissen en toen hadden we ook vormen van zelfhulp waarmee je de behandeling kon ondersteunen. Heel veel daarvan kan nu online en over een tijdje misschien ook via VR en gaming. Dat gebeurt al een beetje, maar staat nog wel in de kinderschoenen.

En de verre toekomst?

Misschien uiteindelijk wel behandeling door een chatbot, maar dat heeft nog een hele weg te gaan. Een goede eerste stap met chatbots is om deze in te zetten bij gestructureerde diagnostiek en assessment. Er is veel winst te behalen met het slimmer afnemen van vragenlijsten. Dat zou er dan meer als een interview uit moeten zien. Dus dat een chatbot de vragen aan je stelt en vervolgens ook de juiste vervolgvraag stelt. Zo kan je sneller, doelgerichter en efficiënter meten.